Ministeriële verantwoordelijkheid en onafhankelijk toezicht

Half juni verscheen het ongevraagde advies van de Raad van State (RvS) over de ministeriële verantwoordelijkheid.
De Hofvijver, het digitale magazine van het Montesquieu Instituut, wijdt nu een themanummer aan dit advies. Daarin onder meer een bijdrage van Jan van den Bos, voorzitter van de Inspectieraad. Daarin gaat hij in op deze vraag van de RvS in het advies: “(…) in hoeverre is de onafhankelijke oordeelsvorming in de departementale en ambtelijke context nog voldoende gegarandeerd?“ Een aparte Wet op de rijksinspecties zal zorgen voor betere garanties, aldus Van den Bos.
 

Vertrouwen in onafhankelijkheid

In zijn bijdrage geeft hij aan dat de inspecteurs-generaal van de rijksinspecties zich herkennen in de gestelde vraag en de zorg waar deze vraag uit voortkomt. Alleen al de schijn van beïnvloeding kan het vertrouwen in de onafhankelijkheid - en daarmee de kwaliteit - van het toezicht immers ondergraven.  “Een aparte Wet op de rijksinspecties biedt volgens ons betere garanties dan nu tegen (de verdenking van) ongeoorloofde inmenging met de professionele aspecten van het werk van inspecties.”

Steviger juridisch fundament

Nu is de verhouding tussen ministers en hun inspectiediensten nog geregeld in de “Aanwijzingen van de minister-president inzake rijksinspecties’. “Door de belangrijkste elementen uit die huidige Aanwijzingen over (de inperking van) de bevoegdheden van ministers vast te leggen in een wet, leggen we een steviger, dat wil zeggen met het parlement afgesproken, juridisch fundament onder ons werk en onze organisaties en dat is goed voor het publiek vertrouwen in de inspecties, de ministers en de overheid in den brede.”
 

Ministeriële verantwoordelijkheid blijft

De Inspectieraad pleit hiermee nadrukkelijk niet voor afschaffing van de ministeriële verantwoordelijkheid voor inspecties. “Een wettelijk geregelde onafhankelijke positie voor de rijksinspecties betekent dat de ministeriële verantwoordelijkheid wordt ingeperkt op die onderdelen die belangrijk zijn voor het publiek vertrouwen: de onafhankelijke werkwijze en de onafhankelijke oordelen.”